Van Normandië tot de Westwall
De Geallieerden raken op stoom
Zo moeizaam de geallieerde opmars in het westen tot dan toe was verlopen, medio augustus 1944 raakten de zaken in een stroomversnelling. De in Normandië uiteengeslagen Duitse strijdmacht was nauwelijks meer in staat een aaneengesloten verdedigingslinie te vormen. Voortdurend dreigde het gevaar van afsnijding en omsingeling.
Op 14 en 15 augustus vond in een Zuid-Frankrijk tussen Cannes en Toulon een tweede geallieerde invasie plaats. Alleen een gebrek aan landingsvaartuigen had verhinderd operatie Dragoon reeds op D-Day uit te voeren. Dragoon verliep wel stukken gemakkelijker dan Overlord. Een sterke kustverdediging zoals de Atlantikwall ontbrak. De tien Duitse divisies in het Zuiden beten aanvankelijk nog wel van zich af, maar ze kregen spoedig opdracht zich terug te trekken. De landingstroepen, het Amerikaanse Zevende Leger en het Franse Eerste Leger, konden nog sterker dan in Normandië rekenen op substantiële steun van het gewapende verzet. De zogenoemde maquisards namen onder meer in Toulon en Marseille en later in Lyon het heft reeds in handen voordat de geallieerden arriveerden. Daarnaast sneden ze Duitse eenheden die de wijk naar Italië wilden nemen de pas af. Als Zesde Legergroep onder bevel van generaal Jacob Devers begon de invasiemacht aan een voorspoedige opmars naar het noorden.
Parijs
Tezamen met Amerikaanse eenheden was de Franse 2de pantserdivisie vanuit Normandië op 19 augustus Parijs tot op enkele kilometers genaderd. De op het vlak van nationale eer lichtgevoelige Fransen mochten van opperbevelhebber Eisenhower de eigen hoofdstad bevrijden. De bange vraag was alleen tot in welke mate de Duitsers Parijs wilden verdedigen – wellicht als een vesting? In ieder geval dienden de verzetsgroepen de Duitsers niet te provoceren. Maar ondanks oproepen tot terughoudendheid van Eisenhower en de Franse oorlogsleider De Gaulle brak in de hoofdstad een door communisten aangevoerde opstand uit. Gelukkig voor de stad en haar miljoenenbevolking paste de Duitse garnizoenscommandant Von Choltitz er voor de geschiedenis in te gaan als de verwoester van Parijs. Orders van Hitler om alle bruggen, treinstations en nutsvoorzieningen op te blazen stelde hij zo lang uit totdat de Franse pantserdivisie in de binnenstad stond. Op 25 augustus om 17.20 uur tekende Von Choltitz de capitulatie van Parijs.
Slag om de Schelde
Na de bevrijding van de Franse hoofdstad trok de Amerikaanse Twaalfde Legergroep (Eerste en Derde Leger) onder bevel van Bradley op richting Ardennen, Luxemburg en Elzas-Lotharingen. Bij deze opmars vielen Luik op 8 september en Maastricht – de eerste grote Nederlandse stad – op 14 september in geallieerde handen.
De 21ste Legergroep van Montgomery was intussen op de linkerflank langs de Kanaalkust – met voorbij stevenen van de havensteden – opgerukt naar Vlaanderen. Het XXXste Tankkorps van generaal Brian Horrocks legde binnen zes dagen 400 kilometer af en bevrijdde prompt Brussel (3 september) en Antwerpen (4 september). Met hulp van het Belgische verzet namen de Britten bezit van de Antwerpse haven, maar ze vergaten de Scheldemonding af te grendelen. Zodoende wist ruim 80.000 man van het Duitse Vijftiende Leger met medeneming van zware wapens en rollend materieel naar Zuid-Beveland te ontkomen. Het was een grote tegenslag voor de met bevoorradingsproblemen kampende opperbevelhebber Eisenhower. Strategisch oogmerk van de opmars in Vlaanderen was immers de Antwerpse zeehaven, die onmiddellijk een groot deel van de logistieke problemen kon oplossen. Nu de Duitsers vanaf Walcheren en Zuid-Beveland de Westerschelde met kustbatterijen en zware artillerie onder vuur konden houden, bleef Antwerpen voor vrachtschepen voorlopig onbereikbaar.
De verovering van het Zeeuwse dubbeleiland werd de volgende maanden een zeer moeizame (amfibische) operatie. De geallieerde luchtmacht bombardeerde de zeedijken van Walcheren om de Duitse troepen te laten ‘verzuipen’, maar het ondergelopen terrein speelde de verdedigers juist in de kaart. Pas eind oktober werd de Slag om de Schelde beslist. De geallieerde verliezen daarbij bedroegen toen 13.000 gesneuvelden en gewonden. Omdat de Westerschelde eerst nog van mijnen moest worden gezuiverd, kon het eerste Liberty-vrachtschip pas op 28 november in de Antwerpse haven binnenlopen.
Straatgevechten
Vanuit Zuid-Frankrijk was de Zesde Legergroep op 11 september opgerukt tot Dijon. Ten westen daarvan maakte het contact met het onder Parijs langs genaderde Derde Leger van Patton. Gezamenlijk werd de aanval op Elzas-Lotharingen ingezet. In het noorden daarvan vestigden Pattons troepen half september bij Metz een eerste bruggenhoofd over de Moezel. De oude vestingstad zelf vergde echter een wekenlange verbeten strijd, waarbij een Duitse verrassingsaanval slechts met veel moeite werd afgeslagen.
Verschillende steden in Elzas-Lotharingen, waaronder grensstad Straatsburg, dienden straat voor straat te worden bevochten tegen navenant hoge verliezen. In deze fase werd duidelijk dat de gevechtshardheid van de Anglo-Amerikanen achterbleef bij die van de Duitsers. Zonder hun enorme reserves en superieure bewapening waren de geallieerden hier waarschijnlijk alsnog teruggeslagen.
Aan de Westwall
Bij het naderen van de grenzen van het Reich was overal de vaart uit het geallieerde offensief verdwenen. Niet zozeer de Duitse Westwall – de met bunkers, drakentanden, prikkeldraad en mijnenvelden versterkte grenslinie – speelde hun parten, maar de hardnekkigheid waarmee de Duitse soldaten vochten. Het industriële Ruhrgebied lag aanlokkelijk dichtbij, maar de rechterflank van de gereorganiseerde Heeresgruppe B toonde zich onder de bekwame leiding van veldmaarschalk Walter Model een zeer taaie tegenstander. Met het oog op Aken was de Duitse weerstand in Zuid-Limburg bijzonder fel.
Al op 11 september had een eenheid van het Amerikaanse Eerste Leger vanuit Luxemburg voor het eerst Duits grondgebied betreden. En vier dagen later trokken infanterie- en pantsereenheden door een gat in de Westwall. Tot een echte doorbraak leidde dit echter nog niet. Op voorstel van Montgomery verlegden de geallieerden hun offensieve inspanning naar Midden-Nederland. Operatie Market Garden, de poging om met behulp van luchtlandingstroepen een sprong over de grote Nederlandse rivieren te maken en vervolgens door een omtrekkende beweging in het Ruhrgebied door te dringen, liep uit op een gevoelige nederlaag. Het enige wat het op 17 september gestarte en vijf dagen later tot stilstand gekomen bliksemoffensief opleverde was 150 kilometer terreinwinst, hoewel het voor Zuid-Nederland de bevrijding betekende.
Hürtgenwald
Op 2 oktober – vertraagd door Market Garden – opende het Amerikaanse Eerste Leger de aanval op Aken. Pas twee weken later werd de omsingeling voltooid, waarna op 21 oktober de eerste overgave van een middelgrote Duitse stad volgde. Ten zuidoosten van Aken raakten de Amerikanen verwikkeld in een van de bloedigste gevechten aan het Westfront: de Slag om het Hürtgenwald. De Duitsers bezetten de heuvelruggen van dit dichte dennenbos en sloegen aanval op aanval af. Pas midden december ruimden de Amerikanen de laatste weerstand op in het finaal aan flarden geschoten Reichswald. Het Eerste en Negende Leger verloren bij deze slag 57.000 man en 550 tanks (het materieel van vier pantserdivisies).
Gevechtspauze
Begin december 1944 laste Eisenhower een gevechtspauze in teneinde de aldoor nijpende bevoorrading (vooral brandstof) van de legers op peil te brengen. Het verrassende Duitse Ardennenoffensief eind die maand hield de Anglo-Amerikaanse legers vervolgens ruim anderhalve maand op. Terwijl zij langzaam hun uitgangsposities herstelden, begon het Rode Leger aan het Oostfront zijn overrompelende winteroffensief.